Mijn raampje, de ladder en chocoladekoeken

Deze week ging ik met een vriendin naar een voorstelling in het theater.
Ons doel was om wat opsteken over hoe we in verbinding kunnen blijven met onze puberkinderen.


De voorstelling heette “Opvoeden, hoe dan?”  Misschien ken je de dames wel van De Geweldloze Podcast.

Uiteraard was bijna alles wat ter sprake kwam hartstikke herkenbaar.

We hebben gelachen, maar ook echt wat opgestoken.
Zoals over het tolerantieraam, bijvoorbeeld. Iedereen heeft zijn eigen raam: soms groot, soms klein.


Als je raam groot is, kun je veel hebben: van je kinderen, van je partner (als je die hebt :)) en van het leven.Is het klein, dan kun je dus minder hebben. En dat heeft natuurlijk gevolgen voor hoe je communiceert met je omgeving.

 

Wanneer mijn raam klein is, krijg ik een “crash out”, zoals mijn pubers dat noemen.
Eigenlijk zou ik moeten leren hoe ik mijn raam altijd zo groot mogelijk houd. (Onmogelijk, denk ik. Vooral voor temperamentvolle mensen.)

 

Dan is er nog de ladder van escalatie.
Om ruzie te krijgen, moeten jij én je puber allebei die ladder op.
Als één van de twee weigert te klimmen, blijft het rustig.
En aangezien de puberbreinen nog volop in aanbouw zijn, is het aan ons,  de zogenaamd wijze volwassenen, om die ladder niet op te gaan.

Klinkt simpel, toch?

Maar eerlijk is eerlijk: als pubers ergens goed in zijn, is het wel het indrukken van je rode knop.


En probeer dan maar eens niet binnen dertig seconden bovenaan die ladder te staan, vier treden overgeslagen.

De hersenen van pubers zijn nog niet af (pas rond hun twintigste, dus houd vol).
Ze reageren vanuit hun zoogdierenbrein.
Wij, volwassenen, zouden vanuit ons mensenbrein moeten reageren.
Het is dus aan ons om in verbinding te blijven, hoe hard ze ook op die rode knop drukken.

 

Tegen Noor had ik dit allemaal beter niet kunnen uitleggen.
Want met haar zoogdierenbrein werpt ze het me nu te pas en te onpas voor de voeten.

Wanneer ik haar ergens op aanspreek, zegt ze doodleuk:
“Je doet het zelf hè, je maakt zelf je raampje kleiner.”
Dan hoor ik mezelf inwendig zuchten: ze weet niet beter, het is nog niet ontwikkeld, terwijl ik tot tien tel.

 

Zaterdagavond, 20.00 uur.
Noor wil koeken bakken.
Ik word daar nooit écht blij van. Niet omdat ze het niet kan, integendeel zelf.
Ze bakt de lekkerste koeken, het Koekenmannetje is er niks bij.

Enerzijds loopt het water me in de mond, maar het weegt gewoon niet op tegen de rommel die ze achterlaat.
Elke keer belooft ze alles op te ruimen.
Elke keer opnieuw doet ze het niet. Of voor één honderdste.

En dan hoor ik je al denken: laat haar het gewoon zelf opruimen.
Nou, als ik dat probeer, staan we binnen drie minuten allebei halverwege de ladder.

 

“Het is zaterdagavond, wat moet ik anders doen?”
Oké dan. Koeken it is.

Wanneer de koeken in de oven zitten, vraag ik wat ze eigenlijk heeft gemaakt.
“Chocoladekoeken.”

Ik denk meteen aan de cacaonibs die ik laatst bij de Lidl had gescoord en die daar maar zelden te verkrijgen zijn. Ik koop ze om zo nu en dan in mijn gezonde baksels te gebruiken en dat weet ze. 
We hebben dit dus al eerder gehad: ik koop ze, zij maakt ze op.
Zonder te vragen.

Ik reageer geïrriteerd:
“Je wist gewoon dat ik ‘nee’ zou zeggen, daarom heb je het niet gevraagd.”
Hetzelfde verhaal als met mijn kleding: ze draagt alles zonder te vragen, en als ik er iets van zeg, moet ik het als compliment zien dat ze kleren van mij, de boomer, wil dragen.

Het is mijn rode knop: dat vanzelfsprekende “het is van jou, dus ook van mij”gedrag.

Ik voel mezelf al die ladder opgaan, maar ik probeer rustig te blijven.

Haar reactie:

“Ik zie de rimpels alweer in je voorhoofd, Gerda. Er gaan op dit moment mensen dóód, hè.”

Ze vindt dus overduidelijk dat ik zeik.
En ik vraag me af of ik zeik.
Ik kan natuurlijk nieuwe nibs kopen, maar het gaat niet om die dingen.
Het gaat erom dat ze gewoon haar eigen gang gaat.

 

Ik laat het er maar bij en eet mijn overheerlijke chocoladekoek.
En echt, ze kan bakken, hoor. Jammie.

Later die avond ga ik naar bed terwijl zij nog beneden is.
Ik benadruk nog één keer dat ik de volgende ochtend niets wil zien op het aanrecht.
Uiteraard belooft ze dat.

De volgende ochtend…
Een glas en een gebaksbordje op de salontafel.
Tien vuile glazen op het aanrecht (want waarom zou je een glas twee keer gebruiken?).
De vaat nog vies, en het enige wat ze wél gedaan heeft is de overgebleven koeken in de oven gezet.

Mijn raampje is niet groot, zo op zondagochtend, kan ik je zeggen.
Ik maak een filmpje van de keuken en stuur het haar.

Ze reageert: “Ow, ik dacht dat ik alleen de bakspullen moest opruimen.”
Wat ze dus óók niet heeft gedaan.
En toen ze zei: “De vaatwasser zat vol” . Geloof me, die zat niet vol. 

Toch besluit ik de ladder niet op te gaan.
Normaal zou ik stampvoetend zelf alles hebben opgeruimd en mezelf in mijn hoofd hebben gek gemaakt met gedachten als:
Ze gebruiken me hier als dienstmeid.

Maar nu negeer ik de zooi.

En warempel, de wonderen zijn de wereld niet uit.
Ze komt naar beneden en roept vrolijk:

“Hier is de opruimkliniek!”
En ze ruimt op.

Ik voel mijn raampje groter worden en de liefde weer door mijn lijf stromen.
Ik hou van haar, zoveel dat het soms gewoon pijn doet.
(En ja, ook als ze niks opruimt.)

Misschien heeft die avond in het theater dus toch iets opgeleverd.
In elk geval voor nu dan.
Of misschien is dat het wel: opvoeden is leren om je eigen raampje telkens weer open te zetten en groter te maken.

En soms helpt een chocoladekoek daar gewoon een beetje bij 🍪🍪

Reactie plaatsen

Reacties

Suzanne Korebrits
2 maanden geleden

Herkenbaar hahaha. Behalve dat ik Sophie praktisch altijd mijn kleding aanbood en zij die altijd weigerde onder het mom van boomerkleding, jij hebt geen smaak etc. Ik wilde haar zelfs mijn mooiste kleding geven maar ze blijft weigeren.......ik zocht het compliment wat jij dagelijks krijgt doordat ze jouw kleding wil dragen. Toffe dochter heb je.